Verslag
Terwijl het landelijke verkiezingscircus op volle kracht door Nederland toert, richt ook het Kenniscafé de blik op de politiek. Want hoe zit het eigenlijk met de politieke verhoudingen in Nederland? Waarom staat het politieke midden onder druk en is er een ruk naar rechts waarneembaar? En hoe komt een kiezer eigenlijk tot zijn stem?
Aan socioloog en politicoloog Merijn Oudenampsen van de Universiteit Tilburg de schone taak om de veranderde politieke orde te duiden. Volgens hem is die een gevolg van de koers die de PvdA in de jaren negentig inzette. Tot die tijd was er een scherpe scheiding tussen links en rechts als het ging om sociaal-economische vraagstukken. Maar midden jaren negentig zette de PvdA een verzoeningspolitiek in en verdwenen veel van de klassieke tegenstellingen.
Dat gaf nieuwe partijen de kans om nieuwe tegenstellingen onder de aandacht te brengen. Nieuwkomers als Pim Fortuyn focusten niet langer op sociaal-economische vraagstukken, maar op culturele. ,,Hij bracht nieuwe thema’s in als migratie en multiculturaliteit’’, stelt Oudenampsen. Zo ontstond een culturele scheidslijn in plaats van een sociaal-economische, die vooral voor links slecht uitpakte. Politici als Fortuyn creëerden een nieuwe tegenstelling: het ‘volkse’ tegen de (overwegend linkse) elite.
Wat op kleine schaal in Nederland gebeurde, gebeurde ook in Europa. Doordat er verzoening nodig was om alle landen binnen de Europese Unie te houden, verbleekte ook hier de scheidslijn rond sociaal-economische vraagstukken. ,,Links kon op dit thema geen duidelijk machtsblok meer vormen’’, stelt Oudenampsen. Het gevolg was dat het culturele thema overal in Europa opdook. ,,Paradoxaal genoeg creëerde Brussel op deze manier zijn eigen weerstand.’’
Maar ook een traditioneel rechtse partij als de VVD moest wennen aan de nieuwe orde. De liberalen slaan volgens Oudenampsen al geruime tijd een opvallend conservatieve toon aan. Die werd oorspronkelijk gevoed door leiders als de Amerikaanse president Reagan en de Britse premier Thatcher, die het vrijemarktdenken combineerden met cultureel conservatisme. Volgens Oudenampsen was Frits Bolkestein hiervan een duidelijk voorbeeld binnen de VVD. ,,Maar daarmee leek de ziel van de VVD, het ondernemen, innoveren en wars zijn van betutteling, wel in het gedrang te komen.’’
Wie terugkijkt naar de jaren negentig, ziet volgens Oudenampsen veel parallellen met de huidige maatschappelijke onvrede. Ook in die tijd was er onvrede over vluchtelingen, destijds vooral uit het voormalig Joegoslavië afkomstig. En het is vooral deze onvrede die er volgens hem toe leidt dat de kiezer steeds verder naar rechts opschuift.
En nu we het toch over de kiezer hebben: hoe komt die eigenlijk tot zijn of haar keuze bij het stemmen? Daarvoor is politicoloog Martin Rosema van de universiteit Twente uitgenodigd, die zich heeft toegelegd op onderzoek naar stemgedrag bij referenda en verkiezingen.
Zo onderzocht hij onder meer het stemgedrag rond het roemruchte Oekraïne-referendum, waarbij de Nederlandse bevolking het verdrag tussen de EU en Oekraïne afwees. Het referendum was om twee redenen bijzonder, doceert hij. ,,Enerzijds omdat het initiatief vanuit de bevolking kwam en anderzijds omdat het onderwerp – een (handels)verdrag met een ander land - bepaald niet alledaags was.’’
Volgens Rosema was de opkomst met 32 procent van de stemgerechtigden het laagste ooit bij een referendum in Europa. En nog nooit werd zo massaal tegen gestemd. ,,De meeste kiezers geven in onderzoeken aan dat ze wel voorstander zijn van een referendum bij belangrijke beslissingen. Maar was dit dan zo’n belangrijk onderwerp? Bij het Oekraïne-referendum vond maar 40 procent van de bevolking een referendum wenselijk. Bij het eerdere referendum over de Europese grondwet was dit 66 procent.’’
Maar waarom kwam het referendum er dan? Kwam het dan doordat mensen zich slecht vertegenwoordigd voelden door hun eigen partij? Nee, blijkt uit onderzoek. ,,Alleen de SP, PVV en de Partij voor de Dieren stemden tegen in het parlement. Maar nagenoeg alle partijen stemden volgens de opvatting van de eigen achterban.’’
Lag het dan aan de inhoud van het verdrag? Welnee, weet Rosema. ,,De meeste kiezers wisten geen snars van de inhoud.’’ Ook onvrede over de regering of onvrede met Rusland speelde geen rol, leerde zijn onderzoek. ,,Uiteindelijk was het een referendum over de Europese Unie.’’ Een referendum dat ook nog eens ten onder ging aan een ronduit slechte informatievoorziening. ,,Uit onderzoek in Zwitserland, waar heel veel referenda worden gehouden, blijkt dat goede informatie erg belangrijk is bij een referendum.’’
Maar hoe wordt het stemgedrag bij gewone verkiezingen dan bepaald? Daarvoor zijn volgens Rosema verschillende benaderingen. Zoals de sociologische, volgens welke het stemgedrag vooral door traditie en sociale omgeving worden bepaald. Ook de factoren leeftijd en opleiding spelen hier een rol.
Een andere benadering is de psychologische, waarbij het stemgedrag vooral wordt bepaald vanuit een sterke identificatie en binding met een politieke partij. ,,Je kunt het bijna vergelijken met fans van voetbalclubs’’, stelt Rosema. Deze benadering speelt in landen als de Verenigde Staten overigens veel sterker dan in Nederland, waar de sociale omgeving (bijvoorbeeld de vroegere zuilen) van origine veel dominanter waren.’’
Maar als er in Nederland zo weinig binding met de politieke partijen is, hoe maakt de kiezer dan toch een keuze uit al die partijen? ,,Je kunt het vergelijken met een menukaart’’, stelt Rosema. ,,Als je bijvoorbeeld vegetariër bent, dan zal je eerst alle vleesgerechten schrappen. Zo kom je vanzelf tot een selectie waaruit je uiteindelijk een keuze maakt.’’
De grove keuze gaat volgens Rosema aan de hand van bijvoorbeeld de klassieke links-rechts tegenstelling en maatschappelijke thema’s als integratie en euthanasie. Wat de rol van de lijsttrekker is, is volgens hem lastig te meten. ,,Maar het beeld dat de kiezer heeft van de lijsttrekker loopt meestal parallel met het beeld van de partij.’’
Na de grove selectie volgt het echte stemmen. Daarvoor zijn dan nog zes beslisregels over: gewoonte, advies van anderen, de (on)tevredenheid met de regering, de partijvoorkeur, de kandidaat en strategie, ofwel strategisch stemmen.
Tot slot: Hoe zit het nu met de vaak aangehaalde kloof tussen burger en politiek? De opkomst is doorgaans laag, kiezers wisselen vaak van partij en er lijkt chronisch politiek cynisme te heersen. Wat zegt dit over de democratie? Rosema relativeert zulke signalen. ,,Ik ben positief. Signalen als een lage opkomst tonen dat kiezers niet elk onderwerp belangrijk vinden en het wispelturig gedrag toont dat ze ook van partij dúrven wisselen.’’ Om er gekscherend aan toe te voegen: ,,Ik speel vandaag de mooi weer-politicoloog…’’